‘Agressieve jongens en angstige meisjes lijken biologisch op elkaar’, zegt hoogleraar Lucres Nauta

Lucres Nauta: „Eigenlijk ken ik geen jongens die alleen maar agressieve rotzakken zijn.”

Foto Merlijn Doomernik

Interview

Lucres Nauta | hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie Hoe help je delinquente jongeren? „De ene jongere heeft een grotere aangeboren biologische kwetsbaarheid dan de andere.”

Haar vader deed een opleiding tot psychiatrisch verpleegkundige toen Lucres Nauta-Jansen (52) op de middelbare school zat en van hem hoorde ze verhalen over mensen die psychotisch of schizofreen waren, over hun wanen. In die tijd, jaren tachtig, werden dat soort ziektebeelden vooral verklaard door de omgeving waarin mensen leefden of waren opgegroeid: een kille of boze moeder, een harteloze maatschappij. Lucres Nauta geloofde dat niet. Er moest, dacht ze, meer aan de hand zijn als je brein zo met je aan de haal ging. Zat het misschien ook in de aanleg?

Ze studeerde biomedische wetenschappen en toen ze daarna promotieonderzoek deed naar autisme, in het UMC Utrecht, zag ze hoe pervasief die stoornis was, hoe alles doordringend, niet alleen in de sociale vaardigheden van de kinderen die ze onderzocht, maar ook in hun motoriek, hun gevoelens, hun fantasie, hun begrip van de wereld om hen heen. En dat zou allemaal komen door hun moeders, die geen contact met hen konden maken? Het ging er bij haar niet in. En bij psychiaters ging het er in die tijd, eind jaren negentig, ook niet meer in. Door de toepassing van MRI en andere onderzoeksmethoden werd er steeds meer bekend over de biologische oorzaken van stoornissen en psychiatrische aandoeningen.

Sinds januari van dit jaar is Lucres Nauta hoogleraar translationele forensische kinder- en jeugdpsychiatrie in het Emma Kinderziekenhuis, Amsterdam UMC, en wat ze doet is neurobiologische kennis over delinquent gedrag van pubers en adolescenten naar de praktijk brengen. Psychiaters en onderzoekers zien delinquent gedrag – stelen, vernielen, liegen en bedriegen, geweld plegen – nu als het resultaat van sociale én psychologische én biologische factoren. Maar die biologische factoren, zei Lucres Nauta eind juni in haar oratie bij de aanvaarding van haar leerstoel, worden in de behandeling nog te weinig meegenomen. En dan bedoelt ze de hersenontwikkeling van delinquente jongeren en hun stress- en emotieregulatie. We praten erover in haar werkkamer in het ziekenhuis.

Vroeger dachten we: als het biologisch is, ligt het vast en ben je gedoemd, onveranderbaar

Hoe doe je dat, de biologie meenemen in de behandeling?

„We willen voor iedere jongere uitzoeken wat hun biopsychosociale profiel is, zoals wij het noemen, en dan kijken wat ze nodig hebben. De ene jongere heeft meer dat koelbloedige, een lagere hartslag bij gevaar, minder cortisol in het bloed, geneigd om spanning en sensatie te zoeken. Die hoef je geen training te geven om te relaxen, want dat kan hij wel. Je kunt hem beter leren om meer gevoel toe te laten. Iemand anders kan door een minder goed functionerende prefrontale cortex minder goed plannen en zijn impulsen beheersen. Hij overziet de gevolgen van zijn gedrag niet, en dan zet je in op cognitieve gedragstherapie. En bij weer iemand anders is door trauma in de jeugd – geweld, misbruik, verwaarlozing – het stresssysteem gedownsized, wat op zichzelf een goede overlevingsstrategie is, maar later kun je er wel problemen door krijgen. Bij hem begin je met de verwerking van dat trauma.”

Zijn sociale, psychologische en biologische factoren uit elkaar te houden?

„Heel lastig, biologie en omgeving werken voortdurend op elkaar in. Vroeger dachten we: als het biologisch is, ligt het vast en ben je gedoemd, onveranderbaar. Dat is niet zo, dat hebben we de afgelopen jaren geleerd. De hersenen passen zich voortdurend aan de omgeving aan, dus is er ruimte om te beïnvloeden. We weten nu ook dat de biologie alleen relevant is in de complexe context van psychologie en omgeving. Maar de ene jongere heeft wel een grotere aangeboren biologische kwetsbaarheid dan de andere. Bij jongeren die serieus ernstige dingen doen en daarin persisteren zie je dat de gedragsproblemen vaak al voor hun twaalfde beginnen.”

Bedoel je met jongeren vooral jongens?

„Ook meiden, al zie je die wel minder in de forensische psychiatrie. En bij hen zie je vaak een ander soort agressie, meer in de relationele sfeer en vaak verborgen, stiekem. Maar dat zou cultureel bepaald kunnen zijn.”

Jongens vinden we eerder rotzakken en meisjes eerder zielig

Je bedoelt dat het niet in de biologie zit?

„De biologische kenmerken die samengaan met agressief gedrag zijn bij meiden helemaal niet zo anders dan bij jongens. De mechanismen zijn vrijwel identiek. En ja, bij meisjes wordt meer angst en depressie gezien, je ziet ze vaker in de gesloten jeugdzorg. Jongens zitten vaker in een justitiële jeugdinrichting. Dat zou weleens maatschappelijk bepaald kunnen zijn. Jongens vinden we eerder rotzakken en meisjes eerder zielig. Ik ken een meisje dat op straat willekeurige mannen in elkaar sloeg, vanuit het niets. Die heb je ook, hè. We zien minder gedragsstoornissen bij meisjes, misschien omdat we er bij hen minder goed naar kijken. En als ze een stoornis hebben is die wel ernstiger.”

En ze hebben, zei een collega van je eerder in NRC, hebben bijna altijd een trauma.

„De jongens ook, hoor. Die hebben eigenlijk ook altijd een trauma. Ze komen ook uit gezinnen met verwaarlozing en huiselijk geweld. Veel armoede, slechte buurten.”

Lees een interview met psycholoog Helena Oldenhof en psychiater Arne Popma: Agressieve meisjes hebben bijna altijd een trauma

Wordt bij hen misschien de angst en de depressie gemist?

„Ik denk dat die heel vaak onder hun agressie zit. Eigenlijk ken ik geen jongens die alleen maar agressieve rotzakken zijn. In de gevangenis maakte ik een keer mee dat jongens vanwege een vechtpartij in hun kraag werden gevat. Je voelt hun wanhoop, hun machteloosheid.”

Hard straffen helpt niet, bij niet één delinquente jongere, dus ook niet bij die jongens uit ‘goede’ gezinnen

Hoe zit het met de jongens uit stabiele gezinnen en welvarende buurten die delinquent gedrag vertonen? Is de oorzaak bij hen vaker biologisch?

„Bij hen lijkt de biologie zwaarder mee te wegen. We hebben een studie gedaan bij jongeren van twaalf tot achttien binnen de algemene populatie, waarbij we keken naar de stressresponsiviteit, hoe hun lichaam dus reageert op gevaar, en we zagen dat de jongeren met minder stressresponsiviteit vaker delinquent gedrag vertonen. Vervolgens hebben we hun vrienden onderzocht en die bleken ook vaker delinquent gedrag te vertonen. Ze zoeken elkaar op en versterken elkaars gedrag.”

Geholpen door drinken en blowen?

„Daar kun je de stressreactie flink mee dempen. Met blowen zeker.”

Wat doe je met hen?

„Hard straffen helpt niet, bij niet één delinquente jongere, dus ook niet bij die jongens uit ‘goede’ gezinnen. Boetes geven heeft ook weinig zin, die worden toch door de ouders betaald. Het klinkt soft, maar wat het beste werkt is herstelgericht straffen, en de omgeving daarbij betrekken. Leren van wat je hebt gedaan. Inzicht krijgen in waar je gedrag vandaan komt, sociaal, psychologisch en biologisch. En taakstraffen geven. Politiek liggen die gevoelig, maar ze kunnen heel effectief zijn.”